De uitgangssituatie
Vorig keer heb ik jullie al iets verteld over onze nieuwe uitdaging; het maken een bloemrijke vegetatie van perennials. Inmiddels zijn we weer wat verder met onze plannen. De eerste vraag is natuurlijk: Hoe ziet de tuin er nu uit? De tuin bestaat uit beplantingsssingels, gras, grind en water. Inmiddels weten we dat de bodem bestaat uit zwak lemig fijn zand met een waterstand van 75 cm onder het maaiveld. Eigenlijk voor Brabantse begrippen best wel nat. Afgelopen zomer is het water, door de droogte, diep weggezakt. De sloten rond onze kavel werden droge greppels en in de vijver stond nog een klein laagje water. Maar wie schetst onze verbazing; het waterschap heeft vlakbij een stuw geplaatst om het water langer vast te houden en tot 50 cm onder het maaiveld op te kunnen zetten. Doel is om het aangrenzende natuurgebied ‘t Creyspot, het agrarisch gebied met natuur en landschapswaarden en de ecoverbinding langs de hoofdwatergang vochtiger te houden. We zijn natuurlijk benieuwd hoe ver het water deze zomer wegzakt, want als er geen water aanvoer is blijft het water wel een tijdje achter de stuw hangen, maar zullen de greppels toch droog vallen.
Gezien de klimaatvoorspellingen en de ervaring van de afgelopen zomers gaan we, bij het opzetten van het beplantingsplan, toch maar uit van perenials die in een droge bodem goed kunnen groeien. Op schaduwrijke plekken voegen we ook soorten toe die iets meer vocht nodig hebben. Op de grote grindvlakte voor het huis kiezen we soorten die in droog grind kunnen groeien. Ons uitgangspunt is dat we een beplanting ontwikkelen die geen beregening nodig heeft.
Ontwerpmethoden
Er zijn binnen de perenial movement verschillende stromingen. Prof. Jame Hitchmough heeft zijn methode van aanleg en onderhoud afgeleid van de ecologische bloemenweide in Engeland en andere plekken op de wereld. De vaste planten en grassen worden in principe gezaaid. Een enkele soort, die moeizaam ontkiemt in ons klimaat, wordt geplant. Voor zones met zon, schaduw, vocht en droogte worden, binnen een perenial meadow, verschillende mengsels gebruikt. De mengsels worden bewust ontworpen. De mengsels bevatten over het algemeen tussen de 20 en 30 soorten.
Nigel Dunnet plant de perenials en heeft een ontwerpmethodiek ontwikkeld om het resultaat er toch natuurlijk uit te laten zien. Zijn methode heet FLOW;
- Forces- rekening houden met biotische en abiotische krachten.
- Lagen- verticaal en horizontaal structuur aan brengen.
- Orde-de hoofdstructuur onder het plan.
- Waves- dynamiek in ruimte en tijd.
Het beeld is sterker gecomponeerd dan bij Hitchmough. Het doel is meer architectonisch; een bloemenweide die aanvoelt als natuurlijk, maar eigenlijk een sterke vorm heeft met wel afgewogen kleuren, lagen en structuur. Een belangrijk uitgangspunt is dat er van april tot en met oktober, steeds 2-3 soorten bloeien. Per zone worden maximaal 20 soorten gebruikt.
Michael King heeft de methode ontwikkeld die geschikt is voor kleine tuinen; met 5 hoofdsoorten en 4-5 nevensoorten wordt al een natuurlijk effect bereikt. De methode lijkt op de van Nigel Dunnet.
Voor onze tuin willen we de verschillende ontwerpmethoden combineren, met als belangrijk uitgangspunt het zaaien van de perenials. Zaaien is vooral bij grote oppervlakten enorm kosten besparend, maar is risicovoller en er is meer geduld nodig omdat de planten pas na 2 jaar zullen bloeien. Daarom gaan we eerst wat proefvakken aanleggen. Maar daarover en over het ondervangen van risico’s meer in de volgende aflevering.